Wat er verdwijnt als het lokale slachthuis sluit

Een landbouwmodel onder druk – over de thesis van Basiel van Rillaer
Hoewel landbouw nog steeds een groot deel van Vlaanderen tekent, is haar verankering in dat landschap allerminst vanzelfsprekend. Decennialange processen van industrialisering, intensivering en globalisering hebben niet enkel het uitzicht van het platteland veranderd, maar ook de manier waarop landbouw zich tot haar omgeving verhoudt. De boerderij als productieve kern van het dorp maakte plaats voor een netwerk van gespecialiseerde bedrijven die sterk afhankelijk zijn van verre markten en centrale verwerkingsketens.

Daarbij ontstaat een prangende vraag: is het landbouwmodel waarop Vlaanderen vandaag draait nog wel duurzaam en leefbaar, zowel ecologisch, sociaal als economisch? Achter het vertrouwde beeld van pittoreske landerijen schuilt een systeem dat steeds meer uit balans is geraakt. Boeren worden gedwongen om steeds meer te investeren en worden geconfronteerd met striktere regels en een toenemende afhankelijkheid van een markt waarop ze nauwelijks vat hebben. Tegelijk verdwijnen plekken die hun werk ooit mogelijk maakten: kleine slachthuizen, melkerijen en maalderijen. Deze infrastructuren maakten ooit deel uit van het plattelandsweefsel maar zijn opgedoekt of opgeslorpt door industriële ketens.

De infrastructuur als stille motor van verandering

Die stille verschuiving heeft grote gevolgen. Zonder nabijgelegen infrastructuur verliezen landbouwers niet enkel praktische mogelijkheden, maar ook zeggenschap over hun productie. Wie zijn dieren of oogst lokaal wil verwerken, botst op een gebrek aan toegankelijke voorzieningen of op een regelgeving die enkel is afgestemd op industriële schaal. Dit zorgt ervoor dat landbouwers die op een duurzame en grondgebonden manier willen produceren nauwelijks beroep kunnen doen op faciliterende infrastructuur.

Vanuit die vaststelling vertrok de masterproef van Basiel van Rillaer. Hij onderzocht hoe infrastructuur, in het bijzonder slachthuisinfrastructuur, fungeert als stille motor van landbouwtransformatie. Infrastructuur lijkt banaal, maar bepaalt in werkelijkheid wie kan produceren, waar voedsel wordt verwerkt en hoe landbouw in het landschap is ingebed. Door die lens wordt zichtbaar hoe landbouw in Vlaanderen steeds verder losraakt van haar territoriale basis en welke alternatieven of mogelijkheden vandaag ontstaan om die band te herstellen.

Figuur 1: Kleinschalige varkensstallen verscholen in het hellend landschap van de Vlaamse Ardennen (bron: Basiel Van Rillaer)

Vijf cases als lens op slachthuisinfrastructuur

Om te begrijpen hoe landbouw opnieuw kan worden verankerd in haar omgeving, werden vijf uiteenlopende voorbeelden van slachtinfrastructuur onderzocht: een coöperatief van boeren die samen een verwerkingsruimte beheren, een dorpsslager met een eigen slachthuis, een voormalige thuisslachter, een privaat regionaal slachthuis en een mobiele slachteenheid. Elk van deze plekken vertelt een eigen verhaal, maar samen tonen ze hoe slachters, landbouwers en lokale besturen vandaag zoeken naar manieren om voedselproductie opnieuw toegankelijk en meer lokaal te organiseren.

Op het eerste gezicht lijken deze initiatieven niet veel met elkaar te maken te hebben. De ene is familiaal en ambachtelijk, de andere coöperatief of experimenteel. Toch delen ze een fundamentele zorg: hoe kunnen boeren en slachters toegang houden tot de infrastructuur die hun werk mogelijk maakt? Want zonder plekken om te slachten, te verwerken of te bewaren, verdwijnt niet alleen een praktische schakel, maar ook de mogelijkheid om lokaal en zelfstandig te produceren.

Samen brengen deze plekken een ander verhaal naar voren dan dat van louter verlies of nostalgie. Ze laten zien onder welke omstandigheden kleinschalige landbouw vandaag nog kan standhouden. Elk voorbeeld toont hoe veerkracht ontstaat uit een specifieke samenloop van factoren: familiale continuïteit, gedeeld gebruik van infrastructuur, samenwerking tussen boeren of een lokaal bestuur dat bereid is een publieke voorziening in stand te houden. Het is precies deze samenkomst van samenwerking, lokale kennis en beleidsruimte die bepalen of een regionaal voedselsysteem kan blijven bestaan.

Wat in al deze situaties opvalt, is dat infrastructuur niet alleen een technisch middel is, maar een sociaal en politiek weefsel. Achter elke investering schuilt een keuze: om te blijven werken op menselijke schaal, om samen risico’s te dragen, om niet volledig afhankelijk te worden van anonieme ketens. Deze keuzes vergen moed én context: regelgeving die ruimte laat, een gemeenschap die meedenkt, en mensen die bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen voor wat lokaal blijft.
De vijf cases tonen zo niet enkel verschillende bedrijfsmodellen, maar vijf manieren waarop landbouw zich probeert te heruitvinden binnen een systeem dat haar vaak weinig speelruimte laat. Ze maken zichtbaar dat de toekomst van landbouw niet enkel bij innovatie in het veld ligt, maar in de plekken waar samenwerking, vakmanschap en vertrouwen opnieuw vorm krijgen.

Figuur 2: Slachthuisinfrastructuur bij een zelf slachtende slager (bron: Basiel Van Rillaer)
Figuur 2: Slachthuisinfrastructuur bij een zelf slachtende slager (bron: Basiel Van Rillaer)

Herterritorialisering als sleutel voor een duurzame landbouw?
De cases maken duidelijk dat landbouw niet los te zien is van de infrastructuur die haar draagt. Slachthuizen, snijzalen of mobiele eenheden zijn geen neutrale voorzieningen, maar knooppunten waar beslissingen over schaal, nabijheid en duurzaamheid samenkomen. Ze bepalen of boeren hun dieren lokaal kunnen laten verwerken of afhankelijk worden van anonieme ketens honderden kilometers verderop. Achter de poorten van lokale, gedeelde infrastructuur schuilt dus niet enkel een economisch verhaal, maar een maatschappelijk: het gaat over autonomie, voedselsoevereiniteit en de toekomst van het platteland.

Vandaag staan boeren voor een paradox. Ze moeten duurzamer, milieuvriendelijker en lokaler werken, maar de infrastructuur die dat mogelijk maakt verdwijnt of wordt financieel onhaalbaar. Herterritorialisering, het opnieuw verankeren van landbouw in haar omgeving, vraagt daarom meer dan individuele inspanningen. Het is een collectieve opdracht die beleid, gemeenschap en ondernemerschap moet verbinden.
De toekomst van landbouw hangt af van de ruimte die we maken voor kleinschalige, gedeelde en contextgevoelige infrastructuur. De cases tonen dat publieke steun het verschil kan maken, terwijl coöperatieve of mobiele modellen bewijzen dat innovatie niet enkel in technologie zit, maar in samenwerking. Als Vlaanderen echt wil inzetten op een duurzaam en rechtvaardig voedselsysteem, dan moet het niet alleen boeren ondersteunen, maar ook de plekken waar landbouw letterlijk vorm krijgt.

Herterritorialisering is dus geen nostalgische terugblik, maar een vooruitkijkende strategie. Wat landbouw toekomst geeft, is niet enkel de grond onder onze voeten, maar de infrastructuur die haar verankert in de samenleving en ruimte schept voor strategisch en gedeeld gebruik.

Over Basiel Van Rillaer

Met een achtergrond in archeologie en stedenbouw groeide mijn fascinatie voor de manier waarop mens, landschap en voedselproductie met elkaar verweven zijn. Tijdens mijn opleiding stedenbouw en ruimtelijke planning ontdekte ik hoe diep landbouw ons ruimtegebruik beïnvloedt, en hoe infrastructuur daarbij vaak de stille spil vormt. In mijn masterproef onderzocht ik hoe slachthuizen, ooit vanzelfsprekende schakels in het platteland, opnieuw een rol kunnen spelen in een lokaal verankerde en rechtvaardige landbouw. Vandaag ben ik actief in een andere richting, maar mijn betrokkenheid bij dit thema blijft groot. Ik blijf gefascineerd door de vraag hoe we onze leefomgeving zo kunnen organiseren dat landbouw, landschap en samenleving elkaar versterken. Op termijn wil ik mijn kennis en ervaring dan ook graag inzetten in projecten die bijdragen aan een duurzamere landbouw en een veerkrachtige toekomst.