Het tweede leven van constructie-materialen
Vandaag de dag wordt de overgrote meerderheid van de naoorlogse gebouwen geconfronteerd met toekomstige onzekerheden om aan de snel veranderende programmabehoeften en energie-normen te kunnen voldoen. Dit doet bij de universitaire Directie Gebouwen en Facilitair Beheer (DGFB) vragen rijzen over de herontwikkeling van deze bouwwerken.
De universiteit staat voor een grote uitdaging: elk jaar een groot budget besteden aan het onderhouden van haar huidig patrimonium of investeren in de energie-efficiëntie van deze oude gebouwen of toch kiezen voor nieuwe bouwprojecten?
Zo ontwikkelde zich de Ontwerprichtlijn 2020 waarin de universiteit haar visie over het gebruik van materialen bekend maakte. UGent wenst echter naar de toekomst toe nog meer in te zetten op het hergebruik van materialen. De manier waarop dit laatste het meest efficiënt kan gebeuren, is nog volop in onderzoek.
Recuperatie van materialen is een duurzame oplossing om grondstoffen zo lang mogelijk in een circulaire kringloop te laten circuleren. Het hergebruikpotentieel van bouwmaterialen kan hierin als een belangrijke parameter optreden.
Het potentieel van hergebruik
Om het hergebruikpotentieel van materialen te kunnen bepalen analyseerden Dhondt en Van Raemdonck verschillende criteria in hun thesis. Hierbij maakten ze een onderscheid tussen 4 categorieën: materiaalgegevens, materiaalwaarde, de kwaliteit van het materiaal en de praktische regeling (Figuur 1). Dit resulteerde in een hiërarchie aan begrippen die mee het potentiële materiaal kunnen definiëren en evalueren.
Figuur: Basisschema hergebruikpotentieel van Elena Dhondt en Julie Van Raemdonck
Ze pasten deze verschillende criteria toe op reeds uitgevoerde hergebruikpraktijken aan UGent en ze stelden vast dat de focus in de voorbije jaren voornamelijk op een recuperatie van meubilair en afwerkingsmaterialen gericht was. Toch bleek er in de laatste 2 hergebruikprojecten in studiefase dat ook recuperatie van constructiematerialen een aandachtspunt werd.
Dhondt en Van Raemdonck beschouwden deze voorbeelden uit de jaren ‘60, ’70 als de casestudies van hun masterscriptie. Geïnspireerd door templates van FCRBE (Facilitating the Circulation of Reclaimed Building Elements) maakten ze enerzijds eigen hergebruikinventarissen van de structurele elementen van beide gebouwen op. Anderzijds pasten ze de gevonden hergebruikcriteria hierop toe.
Ze legden de focus hierbij op de vier meest voorkomende algemene constructiematerialen waarvan geweten is dat deze momenteel nog veel hindernissen ondervinden in de praktijk. Ze verkozen structureel hout en staal, gewapend beton en baksteen. Dit verschafte een beter inzicht in hun materiaalpotentieel alsook de voornaamste verschillen en gelijkenissen.
Figuur 2: Hergebruikproces van Elena Dhondt en Julie Van Raemdonck
Tezamen met de literatuurstudie resulteerde voorgaand beschreven onderzoek in een algemeen stappenplan over het hergebruikproces dat de universiteit hierin kan ondersteunen (Figuur 2). Per fase maakten Dhondt en Van Raemdonck een onderscheid tussen de operatoren, de hergebruikfocus, de gevaren, de taken en de beschikbare (digitale) hulpmiddelen.
Daarnaast schonken ze ook aandacht aan het toekomstperspectief van het naoorlogs universitair patrimonium. Ze brachten het structureel materiaalgebruik ervan in kaart en zetten mogelijke richtlijnen uit. Zo stelden ze een toekomstvisie op die men op de overige gebouwen uit dezelfde periode kan toepassen.
Tot slot boden ze praktische constructieve hergebruikfiches aan die de hergebruikpraktijk van de onderzochte constructiematerialen in versnelling kan brengen.
Durf Denken
Opdat de universiteit nog meer zou kunnen inzetten op een hergebruik op of buiten de bouwwerf, zouden er hierover nieuwe prescripties in het universitaire bestek moeten opgenomen worden, bijhorende contractuele vormen moeten bedacht worden en nieuwe controlemechanismen moeten ingevoerd worden.
Het stappenplan van het algemene hergebruikproces, de toekomstvisie over het naoorlogs UGent-patrimonium en de opgemaakte constructieve hergebruikfiches kunnen hierbij praktisch inzicht verschaffen in de hergebruikpraktijk van dergelijke constructiematerialen.
Dhondt en Van Raemdonck belichten voornamelijk de mogelijke aanpassingen in het bestek in hun scriptie. UGent is en blijft een kennisinstelling. Voor praktische expertise is het een slimme zet om gespecialiseerde bedrijven bij de planning van een hergebruiksproces te betrekken.
Toch kan onderzoek binnen de universiteit verdere kennis ontwikkelen om een eigen spin-off te lanceren rond het hergebruik van een bepaald constructiemateriaal. Naar de toekomst toe zal hergebruik immers steeds prangender worden, niet alleen om ecologische doelstellingen te behalen maar evenzeer om financiële kosten te drukken.
Foto: Anna via Pixabay
Vandaag de dag zijn heel wat externe hergebruikpartijen in opmars die in verschillende materialen gespecialiseerd zijn. Hierdoor zal hergebruik naar de toekomst toe makkelijker kunnen plaatsvinden. Bovendien zorgen verschillende hedendaagse crisissen ervoor dat hergebruik steeds meer in de belangstelling komt.
Toch is er nog heel wat onzekerheid. Hergebruik van materialen is momenteel nog volop in onderzoek, denk maar aan FCRBE (Facilitating the Circulation of Reclaimed Building Elements), OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij), WTCB (Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) etc.
Maar ook de overheid heeft een belangrijke vervullende taak. Er is nood aan een technisch en wettelijk kader en nieuwe economische modellen moeten worden gecreëerd… Er is nood aan een algemene standaardisering van documenten binnen de bouwsector om hergebruik op grotere schaal te kunnen verwezenlijken. De wil is er, de weg om het mogelijk maken is vaak nog té hobbelig.