Waarom doen economen nog steeds alsof de klimaatverandering een eitje is?

Winnaar 2022
Over de thesis van Matthias Van der Heyden
Nee, het is wel dringend: waarom het DICE-model de kost van klimaatsverandering onderschat (2022)
Promotor(en) prof. dr. Brent Bleys, Faculteit Economie en Bedrijfskunde
SDG 8 – Waardig werk en economische groei | SDG 11 – Duurzame steden en gemeenschappen | SDG 13 – Klimaatactie
forest-fire-gdf609a7e3_1920
Afbeelding van Ylvers via Pixabay
Redactie door
Matthias Van der Heyden; Emma Verboven; Febe Visart
De thesis van Matthias Van der Heyden onderzoekt hoe het komt dat klimaateconomen beleidsaanbevelingen doen die volgens klimaatwetenschappers catastrofaal zouden zijn. Het werk komt tot de conclusie dat dit een gevolg is van het feit dat deze complexe wiskundige modellen eigenlijk gebaseerd zijn op los zand: alle bronnen waarop ze zich baseren zijn achterhaald, in tegenspraak met de huidige wetenschappelijke consensus of simpelweg onwetenschappelijk.

Klimaateconomen vs. klimaatwetenschappers

Klimaateconomen blijken het behoorlijk eens te zijn over de impact van klimaatverandering. Volgens hun modellen zal de impact van klimaatverandering wel meevallen. Alle belangrijke studies in deze discipline concluderen dat een opwarming van de planeet met 3°C tot 5°C zal zorgen voor een totale economische kost tijdens de 21ste eeuw die ongeveer gelijk is aan de aan- of afwezigheid van 1 jaar economische groei.

Deze impact wordt dus veel minder groot ingeschat dan die van de coronacrisis of de financiële crisis van 2008. William Nordhaus, die in 2018 de nobelprijs economie kreeg voor zijn klimaateconomiemodel DICE, de focus van deze thesis, zegt zelfs dat 4°C opwarming van het klimaat “economisch optimaal” is.

Zulke uitspraken gaan echter compleet in tegen die van klimaatwetenschappers. Zij waarschuwen namelijk voor de catastrofale effecten van klimaatverandering. Enkele prominente klimaatwetenschappers zoals Steffen en Anderson stellen openlijk dat de effecten van 4°C opwarming zo intens zijn dat het in deze situatie onmogelijk zal zijn om een complexe, menselijke beschaving te organiseren.

Ter illustratie: 4°C opwarming is een even groot verschil als het verschil tussen de laatste ijstijd en het pre-industriële klimaat.

Waarom is er zo’n verschil?

Van der Heyden neemt de bronnen waar dit DICE-model op steunt onder de loep om na te gaan hoe het mogelijk is dat er zo’n groot verschil bestaat met wat klimaatwetenschappers zeggen. Hier blijken drie types bronnen voor te worden gebruikt, waarvan geen enkele rekening houdt met de hedendaagse consensus in de klimaatwetenschappen.

Wie heeft het voor het zeggen?

Een eerste type bron die Nordhaus had gebruikt, waren opiniestudies. In zulke studies beschrijven experten hoe groot ze de schade van klimaatopwarming inschatten. De vraag is natuurlijk wie men als “expert” ziet. In deze studies werden klimaateconomen veel vaker naar voor geschoven als expert dan klimaatwetenschappers.

Het moet gezegd worden dat economen over het algemeen geen klimaatexperts zijn, wat we kunnen illustreren door het feit dat de schade-inschatting van klimaatwetenschappers 20 tot 30 keer hoger ligt dan die van economen. In deze bronnen worden vragen dus vaak beantwoord door mensen die hier eigenlijk niet gekwalificeerd genoeg voor zijn.

Een belasting op het klimaat

Een tweede soort bron die Nordhaus gebruikt in zijn DICE-model zijn statistische studies. Deze studies zijn gebaseerd op het idee dat er een samenhang bestaat tussen het klimaat van een regio en de economische activiteit van die regio, en dat een verandering van klimaat doorheen de tijd hetzelfde economisch effect zal hebben als deze hedendaagse, geografische verschillen.

Deze manier van redeneren heeft verschillende problemen. Ten eerste impliceert ze dat er doorheen de tijd een stabiele verhouding zou moeten zijn tussen de economisch productiviteit van landen en hun klimaat. Dit is echter niet het geval: politieke gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld kolonisatie, hebben een veel grotere impact.

Ten tweede gebruiken deze studies fiscale data om de economische activiteit in een land na te gaan. Deze data geven echter een vertekend beeld van de eigenlijke economische activiteit in een regio omdat winsten niet altijd geboekt worden op dezelfde plek als waar de producten gemaakt worden. De hoofdkantoren van bedrijven staan vaak op andere plekken dan hun fabrieken, kantoren, labo’s etc. Daarbij komt ook nog dat multinationals vaak aan belastingontduiking doen.

topografische kaart van België. In het midden is een grote rode punt te zien, daarrond is het geel, dan groen en dan blauw. Figuur: Matthias Van der Heyden: Een economische, topografische kaart van België. De hoogte is evenredig met de economische activiteit.

Ter illustratie: in de figuur hierboven kan je de economische activiteit van België zien zoals wordt weergegeven in een van de “statistische studies” die gebruikt werden als bron. Hier valt onmiddellijk op dat het incorrect is dat alle economische activiteit zich rond Brussel zou situeren. Je zou op z’n minst verwachten dat de haven van Antwerpen, de tweede grootste van Europa, ook in het rood zou oplichten, maar dat doet ze niet omdat de gebruikte data de werkelijkheid dus vertekent.

Terug naar de bron

Een derde en laatste brontype dat klimaateconomen gebruiken, zijn enumeratieve studies. In zulke studies probeert men een inschatting te maken wat de fysieke effecten van klimaatverandering zouden kosten. Oppervlakkig gezien lijken deze studies minder problematisch, maar wanneer je dieper inzoomt blijken er bijzonder veel ernstige problemen mee zijn.

Een eerste probleem met deze bronnen is dat het compleet ondoorzichtig is waar deze schade-inschattingen eigenlijk vandaan komen. Het is namelijk moeilijk om binnen de klimaatwetenschappen de basisbron te vinden; je moet vaak tot 5 bronnen teruggaan om de oorspronkelijke bron te vinden.

Vervolgens blijken alle geciteerde bronnen uiteindelijk 26 tot 34 jaar oud te zijn. Dit is een immens probleem, aangezien de klimaatwetenschappen bekend staan omwille van snelle evoluties. Omdat de hedendaagse klimaateconomiemodellen bouwen op deze verouderde bronnen, wordt er geen rekening gehouden met de huidige wetenschap – integendeel: op veel vlakken zijn de gebruikte studies daar juist mee in tegenspraak.

Een voorbeeld hiervan zijn bronnen rond landbouwopbrengsten: de gebruikte bronnen gaan ervan uit dat er meer landbouwopbrengst zal zijn naarmate het klimaat opwarmt, maar de huidige wetenschappelijke consensus zegt net het omgekeerde.

Daarnaast wordt er ook geen rekening gehouden met bijvoorbeeld tipping points, wat kritieke drempelwaarden zijn die catastrofale gevolgen hebben voor het klimaat wanneer ze worden overschreden.

Foto: pixundfertig via Pixabay

Ook houden ze geen rekening met het feit dat 4°C opwarming enkele drukbevolkte gebieden onbewoonbaar maakt voor mensen wegens het overschrijden van de leefbaarheidsgrens qua hitte en vochtigheid.

Hoewel er al een debat gaande is tussen Nordhaus en andere economen over hoe de schade van klimaatverandering het beste in te schatten, werden de bronnen die als basis worden gebruikt om tot deze inschatting te komen niet eerder onder de loep genomen. Zelfs de hevigste critici van Nordhaus zijn model hanteren dezelfde bronnen en komen dus ook na aanpassing van de methodologie tot zeer gelijkaardige conclusies.

Veronderstellingen die hen duur komen te staan

Last but not least, naast de niet-wetenschappelijke bronnen, maken recente klimaateconomiemodellen zoals het DICE-model ook enkele assumpties die problematisch zijn.

Ten eerste gaan ze ervan uit dat er een Universele Groene Technologie (UGT) bestaat die alle klimaatproblemen kan oplossen, tegen een steeds dalende prijs. Dit betekent dus dat er volgens hen voor elk probleem dat wordt veroorzaakt door klimaatverandering een goedkope oplossing bestaat.

Deze UGT spreekt het probleem van tipping points tegen: als door klimaatopwarming de permafrost methaan begint uit te stoten, of als er geen zomerijs meer is op de Noordpool, is daar geen goedkope oplossing voor.

Dat zonnepanelen nu goedkoper zijn dan 5 jaar geleden, betekent niet dat je daarom mag veronderstellen dat we zulke catastrofale tipping points in de toekomst ook goedkoop kunnen oplossen.

Ten tweede gaat een model zoals het DICE-model uit van constante economische groei, tegen een vooraf bepaalde snelheid. Als je hiervan uitgaat, is het niet verwonderlijk dat je de financiële kost van klimaatverandering laag inschat, aangezien het model zo is opgesteld dat de impact van klimaatverandering per definitie klein zal zijn.

In essentie veronderstelt neoklassiek denken in klimaateconomie op voorhand al de eigen conclusie: ten eerste is elk klimaatprobleem oplosbaar en goedkoop, ten tweede kan de economische groei nooit ernstige impact ondervinden van klimaatverandering.

Een bron van zorgen

Het antwoord op de vraag waarom de schade door klimaatverandering zo veel lager wordt ingeschat door klimaateconomen dan door klimaatwetenschappers is dat geen enkele bron die wordt gebruikt rekening houdt met recente gegevens uit de klimaatwetenschap.

Dit is op z’n minst zeer problematisch te noemen. We hebben nog minder dan 10 jaar tijd om de kritieke grens van anderhalve graad opwarming – en de daarmee gepaard gaande tipping points – te voorkomen. Het is schrikbarend dat we deze kostbare tijd laten kapen door enkele neoklassieke klimaateconomiemodellen die ons zeggen dat de schade van klimaatopwarming wel zal meevallen.

Beleidsmakers lezen het IPCC niet, wel de samenvatting van economische rapporten over de impact van klimaatopwarming. Die sussen hen in slaap met onwetenschappelijke conclusies die gebaseerd zijn op slechte methodologieën en achterhaald onderzoek.

Over Matthias Van der Heyden

Ik ben een moraalfilosoof en econoom. Mijn onderzoeksinteresses zijn klimaatverandering, macro-economie en ongelijkheid.